Hulpvragen bij het proces van onderwerp naar onderzoeksvraag:
• Wat is je onderwerp? • Is er veel geschreven over je onderwerp? • Waarom vind je dit onderwerp en deze vraag interessant? • Waarom is dit onderwerp ook voor anderen interessant? Voor wie? • Waarover is nog weinig bekend? Waarover zijn de meningen verdeeld? • Welke aspecten van je onderwerp wil je buiten beschouwing laten? • Wat is in één zin de belangrijkste uitkomst van je onderzoek? Hoe gerichter de vraag, des te beter kan je naar relevante literatuur zoeken. Formuleer je vraag zo helder, duidelijk en precies mogelijk. Dit is het geval als de vraag zich beperkt tot: • het eigen vakgebied; • een bepaalde periode of locatie; • een bepaald taalgebied; • een afgebakende groep mensen of objecten, et cetera.Criteria
1. Waarover gaat je vraag?Bij een vraag over een kunsthistorisch onderwerp maak je gebruik van de literatuur uit het vakgebied kunstgeschiedenis. Ons vakgebied is echter bij uitstek interdisciplinair. We lenen uit andere vakgebieden om kunsthistorische vragen te kunnen beantwoorden. Bijvoorbeeld: een vraag over de zeventiende-eeuwse kunstmarkt. Het blijkt dat dit onderzoek naast het vakgebied kunstgeschiedenis ook het vakgebied economie bestrijkt. Dit betekent dat je literatuur uit beide vakgebieden zult gebruiken voor dit onderzoek. Wees je bewust van de implicaties van interdisciplinair onderzoek
2. Is je onderzoek haalbaar?Je onderzoeksvraag bepaalt hoe groot je onderzoek is. Bekende stelregel is: Zeg veel over een klein onderwerp dan weinig over een breed onderwerp. Om je onderwerp af te bakenen gebruik je de 4W methode - Wanneer, Waar, Wie, Wat. Door je vraag op deze manier op te delen krijg je inzicht in de haalbaarheid van je vraag.
Dit leidt tot de nieuwe afgebakende onderzoeksvraag: In hoeverre maakte Michelangelo gebruik van antieke voorbeelden voor de vervaardiging van het graf van paus Julius II in Rome in de eerste helft van de zestiende eeuw?
Stel een open vraag. Pas op voor gesloten vragen
De aard van je vraag is van invloed op je onderzoek en op het antwoord. Je vraag kan beschrijvend of verklarend zijn.
- Beschrijvende vraag Hoe werd de zondeval verbeeld op dertiende-eeuwse handschriften, gemaakt in Parijs? Het antwoord is een beschrijving van een reeks gebeurtenissen, een kunstwerk, beeldtraditie, een samenhang, een institutie etc. In dit geval is het antwoord op de vraag een beschrijving van de verbeelding van de zondeval in dertiende-eeuwse Parijse handschriften.
- Verklarende vraag Waarom zijn de glas-in-lood ramen in de Sint-Janskerk in Gouda niet vernietigd tijdens de beeldenstorm? Het antwoord is een verklaring voor een gebeurtenis, of een ontwikkeling. In dit geval is het antwoord een verklaring voor het behoud van de glas-in-lood ramen in de Sint-Janskerk.
- Beoordelende vraag Hoe past Robert Morris de Gestaltprincipes toe in zijn werk? Het antwoord is een poging om lezers ergens van te overtuigen. In dit geval zal de auteur met behulp van argumenten aantonen dat Morris' beelden kenmerken bevatten van de principes van de Gestaltpsychologie. Deze argumenten kunnen bijvoorbeeld worden gebaseerd op literatuuronderzoek. In dit geval worden de aannames van verschillende auteurs tegen elkaar afgewogen.
Probeer begrippen als 'invloed' of 'betekenis' te concretiseren. Vermijd verder superlatieven als fantastisch, mooi et cetera. De begrippen die je opneemt in je onderzoeksvraag moet je ook daadwerkelijk kunnen onderzoeken.
Formuleer een (voorlopige) hypothese op je vraag, en kijk of dit antwoord overeen komt met de vraag die je stelt. Komen vraag en hypothetisch antwoord niet overeen, dan moet je zoekmethode of vraag bijstellen.
6. Waarom is jouw onderzoek de moeite waard?Een onderzoek moet relevant zijn. De belangrijkste reden voor een vraag is je eigen wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het is niet zo dat een onderzoek altijd 'iets nieuws' moet opleveren. Je kan bijvoorbeeld de verschillende meningen van auteurs tegen elkaar afwegen. Wat jouw onderzoek wetenschappelijk maakt is dat jij iets toevoegt aan deze afweging: jouw eigen op wetenschappelijke argumenten gefundeerde mening.
Deelvragen
Een nauwkeurig geformuleerde en afgebakende onderzoeksvraag vormt een goede basis om aan je onderzoek te beginnen. De volgende stap in het proces is de splitsing van jouw onderzoeksvraag in deelvragen. Je onderzoek wordt door deelvragen in beheersbare blokken gedeeld en je brengt structuur aan.- Welke antieke voorbeelden gebruikte Michelangelo bij het ontwerp voor het grafmonument van Julius II?
- Waar heeft Michelangelo deze antieke voorbeelden kunnen zien?
- In hoeverre heeft Michelangelo de antieke voorbeelden letterlijk gekopieerd?
- Wat heeft Michelangelo zelf geschreven over het gebruik van antieke voorbeelden?
- Wat schreven tijd- en plaatsgenoten van Michelangelo over het gebruik van antieke voorbeelden?
- Komt mijn analyse van het gebruik van antieke voorbeelden in het graf van Julius II overeen met de geschriften van Michelangelo en van zijn tijd- en plaatsgenoten?
- Wat wordt in de academische literatuur verstaan onder de Arte Povera?
- Welke tentoonstellingen in het Stedelijk Museum kunnen in verband gebracht worden met de Arte Povera?
- Welke kunstenaars en welke curatoren waren betrokken bij deze tentoonstellingen?
- Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de tentoonstellingen over Arte Povera van het Stedelijk?
- In hoeverre verwijzen Arte Povera kunstenaars naar het Stedelijk als belangrijk stimulerend instituut voor erkenning van hun kunstpraktijk?
1. Verhelderen van begrippen uit je onderzoeksvraag
Voorbeeld: Wat is mijn definitie van een antiek voorbeeld? Hoe baken ik dit af in plaats en tijd? (voorbeeld deelvragen 1) Door deze vraag te stellen maak je duidelijk hebt wat je precies gaat onderzoeken.
2. Ondersteunen van de onderzoeksvraag
Voorbeeld: De deelvraag 'Welke antieke voorbeelden gebruikte Leonardo da Vinci in Rome?' (voorbeeld deelvragen 1) ondersteunt niet de onderzoeksvraag maar leidt tot meer onderzoek
3. Zet deelvragen in logische volgorde
bijvoorbeeld in de volgorde van de stappen van je onderzoek of in volgorde van complexiteit. Beperk je tot vijf tot zeven deelvragen
Een goede onderzoeksvraag en relevante deelvragen vormen de basis om aan stap twee in het onderzoeksproces te beginnen: het verzamelen en analyseren van wetenschappelijke bronnen. Wanneer je een werkbare probleemstelling en deelvragen hebt, betekent dit niet dat deze vraag heel het onderzoek gelijk blijft. Op basis van informatie uit je onderzoek, zal je gedurende het onderzoek je vraag blijven bijstellen. Onderzoek doen is een organisch proces en geen rechte lijn. Blijf daarom ook tijdens je onderzoek steeds toetsen of jouw onderzoeksvraag en deelvragen nog passen bij het onderzoek wat je uitvoert.
Naslagwerken zijn publicaties met algemene informatie. Denk hierbij aan woordenboeken zoals het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, (online) encyclopedieën, handboeken etc.
• AKL Allgemeines Künstlerlexikon – biografische informatie over beeldende kunstenaars van de oudheid tot heden • Benezit dictionary of artists – biografische informatie over Westerse beeldend kunstenaars • Oxford art online – encyclopedie over kunst uit alle tijden Voor een overzicht van de databases die de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam beschikbaar stelt, klik hier. De website UvA webbronnen verwijst naar ruim 2000 websites ten behoeve van onderzoek en onderwijs buiten de UvA. Bij de informatie in de naslagwerken is vaak een lijstje opgenomen dat relevante literatuur over het onderwerp vermeldt. Van de voor jou relevante titels kun je nagaan of de UBA die heeft. In de Bibliotheek Kunstgeschiedenis vind je in de 'Lex'-rubriek nog een groot aantal gedrukte naslagwerken. De zoekmachine 'CatalogusPlus' van de bibliotheek bevat alle records van de UvA catalogus én de meeste artikelen uit e-journals waar de UvA een abonnement op heeft. Daarnaast bestrijkt een zoekactie in CatalogusPlus een deel van de UvA databases. Kijk naast je zoekactie in CatalogusPlus ook altijd in de specifieke voor jouw onderzoek relevante databases.
Door te zoeken via 'Picarta' vind je boeken en tijdschriften (let op: dus geen artikelen!) in andere landelijke biliotheek catalogi van onder meer musea en univeristeiten.
Let op: Voor het raadplegen van de digitale databases van de bibliotheek moet je gebruik maken van het netwerk van de UvA. Dit kan door op een computer van de UvA te werken. Wanneer je thuis gebruik wilt maken van de databases waarop de UvA is geabonneerd, raadpleeg dan de pagina UvA thuistoegang
Literatuur vinden: de systematische methode
Start met het verzamelen van basiskennis over je onderwerp. Maak gebruik van handboeken (encyclopedieën, overzichtsboeken en lexica). In handboeken staat meestal een literatuurlijst over het onderwerp. Handboeken zijn zowel op papier als digitaal te raadplegen. Handboeken (zeker papieren versies) zijn vaak ouder en bevatten niet altijd de meest recente informatie. Voor het raadplegen van de digitale databases van de bibliotheek moet je gebruik maken van het netwerk van de UvA.- Encyclopedieën zijn soms algemeen (Grote Winkler Prins encyclopedie) en soms specifiek (Encyclopedia of World Art). De database Oxford art online is een digitale encyclopedie. Deze gebruik je om je algemene kennis over een onderwerp te verbreden.
- Een lexicon is een soort woordenboek met annotaties (korte omschrijvingen van een onderwerp). Voorbeeld van een digitaal lexicon is het Lexicon des Mittelalters Online.
- In een overzichtsboek wordt een specifiek deel van het vakgebied in vogelvlucht behandeld.
Hoe een bibliografie werkt valt het best te illustreren aan de hand van een voorbeeld. De bibliografie Art & Architecture Complete is een digitale bibliografie waarvan veel kunsthistorici gebruik maken. Wanneer de student die onderzoek wil doen naar het Arnolfini portret de zoekterm 'Arnolfini' intypt krijgt deze meer dan 600 verwijzingen naar publicaties die refereren naar Arnolfini. Door gebruik te maken van een bibliografie bestrijk je dus snel een breed zoekgebied. De titel of de inleiding van een bibliografie geeft meer informatie over de precieze afbakening (van periode, onderwerp en soorten publicaties) van de opgenomen titels. Sommige bibliografieën zijn afgesloten (eenmalige uitgave) en andere zijn lopend, wat betekent dat ze nog telkens (meestal per jaar) worden aangevuld en geactualiseerd. Een lopende bibliografie wordt ook wel een repertorium genoemd. Kijk altijd goed welke publicaties in een bibliografie zijn opgenomen, want sommige bevatten alleen boeken en geen artikelen, of andersom. De catalogus van de UB biedt toegang tot verschillende bibliografieën. Het verschil tussen een bibliografie en de 'gewone catalogus' van de UvA is, zoals eerder vermeld, dat in een bibliografie niet alleen wordt gerefereerd naar publicaties die beschikbaar zijn bij de UvA. Je bestrijkt dus, door gebruik te maken van een bibliografie, een groter zoekgebied. De publicaties die je vindt in de bibliografische lijst zal je vervolgens in de UvA catalogus of in Picarta (een landelijke bibliotheek catalogus) moeten opzoeken. Nb. Een lijst van de door de auteur gebruikte literatuur, vaak opgenomen achterin een boek of artikel en/of verspreid in de noten te vinden, is géén bibliografie, maar een literatuurlijst (literatuuropgave).
Literatuur vinden: de sneeuwbalmethode
Deze methode wordt zo genoemd naar analogie van een sneeuwbal die als een klein balletje begint maar gaandeweg steeds dikker en groter wordt. De onderzoeker begint te zoeken naar aanleiding van een opmerking in een handboek, of een uitgebreide noot of bibliografische verwijzing die hij of zij tegenkomt in een boek: de sneeuwbal wordt aan het rollen gebracht. De gevonden titels worden opgezocht en vervolgens wordt gekeken of er een literatuurlijst achterin staat, die de moeite van het volgen waard is: de sneeuwbal aan informatie groeit. Het is ook zinnig te kijken welke auteurs terugkeren in de diverse literatuurlijsten. Dat zijn de deskundigen op dit gebied. Zoek ook bij die namen weer naar publicaties. In feite gaat dit proces steeds door: de sneeuwbal rolt verder. Het eindpunt is bereikt wanneer je geen nieuwe titels meer vindt. Overigens is dit eindpunt ook afhankelijk van het gestelde doel van het onderzoek. Voor een proefschrift moet alle relevante literatuur bij de auteur bekend zijn. Bij het schrijven van een essay voor een krant of het maken van een werkstuk is een weloverwogen selectie veel belangrijker. Om het toeval zoveel mogelijk uit te sluiten, is het goed een paar regels in acht te nemen. De eerste regel is al genoemd: combineer deze manier van zoeken altijd met een meer systematische. Om te controleren of de sneeuwbal gewerkt heeft, kan je een steekproef doen in enkele jaargangen van bibliografieën: leveren zij niets nieuws op, dan mag je aannemen dat je via de sneeuwbalmethode de relevante literatuur hebt gevonden. Verdere aanwijzingen: probeer te voorkomen dat de literatuur die gevonden wordt eenzijdig is. Dat wil zeggen; niet uit één bepaalde periode, of uit slechts één taalgebied of land. Daarmee voorkom je bijvoorbeeld dat recente publicaties ontbreken. Wees er ook attent op dat in sommige vakgebieden verschillende scholen zijn die van elkaar afwijkende visies hebben. Wanneer er, zoals boven gezegd, specialisten zijn in dit onderwerp, zoek dan ook onder hun namen, omdat hun andere publicaties ook van belang kunnen zijn.Literatuur vinden: zoekverslag
In de diversiteit aan zoekmethoden, vindplaatsen en publicaties schuilt het gevaar dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Daarom is het belangrijk om van je zoektocht een logboek bij te houden. Administreer je zoekproces (welke databases, bibliografieën, bibliotheekplanken heb je doorzocht?), je zoektermen (Engels, Nederlands, eventueel andere talen?), belangrijke auteurs die je keer op keer tegenkomt etc. Door een goede administratie bij te houden voorkom je dubbel werk of dat je publicaties vergeet. Leg in deze fase ook een long-list aan van literatuur, bijvoorbeeld door gebruik van annotatie-software te maken, zoals Zotero. In de volgende fase van je onderzoek ga je deze lijst specificerenFase 1: formele karakterisering
De eerste selectie van bruikbare informatie gebeurt op basis van titel en/of de auteur(s). Ook uitgever, publicatiedatum of overige in de titelbeschrijving of voetnoten gegeven informatie kan je keuze voor die ene publicatie bepalen. Na de feitelijke gegevens (auteur, titel, plaats en jaar van uitgave et cetera) volgt het eerste deel van de karakterisering: het formele gedeelte. Dit betreft de meer uiterlijke kanten van de publicatie.- Type literatuur: artikel of boek, bundel of catalogus, overzichtsboek of speciale studie, website of elektronische publicatie? Wat betekent dit voor de inhoud van de publicatie; Is deze bijvoorbeeld peer-reviewed?
- Hoe uitgebreid is de inhoudsopgave?
- Is er een register of index waardoor de publicatie gemakkelijk toegankelijk is?
- De hoeveelheid illustraties maakt duidelijk waar de nadruk van de auteur ligt en de verhouding tekst en afbeeldingen vertelt mogelijk iets over de diepgang van de publicatie;
- Het gebruik van noten maakt de tekst en de literatuurlijst controleerbaar;
- Zijn er andere hulpmiddelen, zoals een glossarium (verklarende woordenlijst), chronologische of andere tabellen?
- Hoe recent is de publicatie?
- In welk tijdschrift / bij welke uitgever is de publicatie verschenen? Zijn deze bekend / gerenommeerd?
Fase 2: inhoudelijke karakterisering
Door de beperkte tijd voor het schrijven van een paper is het niet mogelijk alle publicaties uit je eerste selectie grondig te lezen. Ga efficiënt met je tijd om. Het doel van de inhoudelijke karakterisering is het vormen van een beeld van de inhoud van de teksten, om te beoordelen welke publicatie geschikt is. Dit heet oriënterend lezen: een efficiënte analyse van boek, artikel, of website. Voor een goede keuze moet de eigen vraagstelling helder en nauwkeurig geformuleerd zijn. De inhoudelijke selectiecriteria concentreren zich op dit laatste punt. Volsta met het begin en het einde van een publicatie te lezen: de plaatsen waarin de auteur zijn onderzoeksvraag presenteert (inleiding) en beantwoordt (conclusie). Houd bij de inhoudelijke karakterisering de eigen onderzoeksvraag in het achterhoofd. Hoe bruikbaar is deze publicatie voor de beantwoording hiervan? Andere hulpmiddelen zijn de inhoudsopgave. Deze vertelt vaak iets over de inhoudelijke opbouw van het betoog. De eerste en de laatste alinea's geven de meeste informatie over de inhoud van het hoofdstuk. Een zeer handig hulpmiddel is een register of index. Hierdoor kan op trefwoord worden gezocht. Probeer zoveel mogelijk trefwoorden te formuleren: de auteur heeft waarschijnlijk een andere benadering en gebruikt mogelijk andere termen. De noten en de literatuurlijst laten bronnen van de auteur zien, welke ook bruikbaar kunnen zijn voor jouw onderzoek. Nu heb je een relevante selectie publicaties voor jouw onderzoek. Lees ze grondig en destilleer de argumenten van de auteurs die relevant zijn voor het antwoord op je onderzoeksvraagNaast de gemoderniseerde, of gedigitaliseerde, 'oude media', wordt er ook buiten de wetenschappelijke instellingen informatie gepubliceerd, die slechts ten dele door de universiteitsbibliotheken wordt geïnventariseerd. Wetenschappers houden bijvoorbeeld eigen websites bij, maar ook allerlei andere personen of instellingen doen dat. Via zoekmachines als Google kom je daar terecht. Bij deze informatie moet je extra alert zijn op de betrouwbaarheid. Er zijn veel controlemiddelen ontwikkeld, om informatie op het Internet kritisch te bekijken en te analyseren. Hieronder een aantal vragen om de geschiktheid van een website voor je onderzoek te toetsen.
Internet als bron:
- Geldigheid. Is de inhoud van de bron goed onderbouwd, aannemelijk en betrouwbaar? Zijn er bijvoorbeeld referenties opgenomen naar bronnen (primair of secundair)? Wordt het doel van de website duidelijk gecommuniceerd?
- Actualiteit. Is de inhoud van de bron up-to date? Wordt de website onderhouden? Is het duidelijk wanneer bepaalde informatie is gepubliceerd?
- Accuraatheid. Hoe correct is de informatie? Is de informatie geschreven door een wetenschappelijke auteur en gecontroleerd door een onafhankelijke partij, bijvoorbeeld een uitgever? Ziet de website er betrouwbaar uit (denk hierbij bijvoorbeeld aan spelfouten)?
- Status. Is het duidelijk wie de informatie op de website heeft geleverd? Hoe gezaghebbend is de bron? Zijn er contactgegevens opgenomen?
- Volledigheid. Wordt de informatie in zijn geheel en in afgeronde vorm beschikbaar gesteld?
- Dekking. Wat is de reikwijdte en diepgang van de informatie? Wordt er voldoende op de materie ingegaan? Is er een inhoudsopgave opgenomen?
Standpunt en argumenten
Nu worden de onderzoeksvraag en de eventuele deelvragen beantwoord. Deze antwoorden moeten worden beargumenteerd in een betoog, op basis van de door jou gevonden literatuur en de door jou verrichtte observaties. Het gaat niet zozeer om jouw mening, maar om jouw onderbouwde interpretatie van secundaire literatuur en primaire bronnen. De gemakkelijkste werkwijze om informatie te ordenen en tegen elkaar af te wegen is een argumentatiestructuur. Begin met het formuleren van het definitieve antwoord op je onderzoeksvraag. Doe dit in de vorm van een standpunt. Er zijn drie soorten standpunten. In beschrijvende standpunten stelt de schrijver dat iets het geval is (Rembrandt schilderde met een losse toets). Een beschrijvend standpunt is juist of onjuist. Een waarderend standpunt beoordeelt iets (de tentoonstelling is inhoudelijk oppervlakkig). Aansporende standpunten geven aan dat er actie moet worden ondernomen (het Rijksmuseum moet meer schilderijen van Rembrandt kopen). Deze lijken op waarderende standpunten, het verschil is dat ze altijd gaan om iets wat wel of niet moet worden gedaan. Standpunten moeten in een wetenschappelijke tekst altijd worden onderbouwd door middel van argumenten. Truc hiervoor is gebruik van het woord 'omdat' (de tentoonstelling is inhoudelijk oppervlakkig omdat de teksten bij de schilderijen te kort en te bondig zijn). Let er op dat het niet perse nodig is om een heel stellig standpunt in te nemen.- Enkelvoudige argumentatie; Standpunt onderbouwd met één argument.
- Meervoudige argumentatie; Standpunt onderbouwd met meerdere argumenten.
- Nevenschikkende argumentatie; Standpunt onderbouwd door twee deelargumenten. Als een van de twee argumenten wegvalt klop het standpunt niet meer.
- Onderschikkende argumentatie; Het ene argument ondersteunt het andere argument.
Eerste schrijffase - structuur van een paper
Nu je de argumentatiestructuur duidelijk hebt kan je beginnen met schrijven. Een paper bestaat over het algemeen uit drie delen; inleiding, betoog en conclusie. In de inleiding moet je de lezer informeren en motiveren. Je introduceert in de inleiding je onderzoeksvraag (let op; deze hoeft niet altijd letterlijk als vraag in de inleiding te worden opgenomen, liever niet zelfs. Je mag deze ook in de lopende tekst verwerken). Ook behandel je in de inleiding de relevantie van je onderzoek. Tot slot kan je de lezer informeren over je werkwijze en over de opbouw van je paper. Je betoog is de uitwerking van je argumentatieschema. Bouw het betoog op uit paragrafen waarmee je de lezer naar het antwoord op de onderzoeksvraag leidt. Je kan een paragraaf opbouwen uit een bewering, uitleg en nadere toelichting of voorbeelden. De structuur van je betoog is een van de lastigste aspecten van het onderzoek. Denk hier goed over na en kijk ook bij andere wetenschappelijke teksten hoe ervaren auteurs dit doen. Je eindigt je tekst met een conclusie. Dit is meer dan een samenvatting van je tekst. Je presenteert je onderzoeksvraag en je meest significante bevindingen. Vervolgens beantwoord je de centrale vraag en reflecteer je kritisch op je antwoord. Leidt dit bijvoorbeeld tot aanbevelingen voor verder onderzoek? Stelregel is dat de conclusie geen informatie mag bevatten die niet eerder in je betoog aan de orde is gekomenTweede schrijffase - afronding
Het is belangrijk dat een paper foutloos is gespeld en dat de tekst helder is geformuleerd. Wetenschappelijk taalgebruik is niet gelijk aan ingewikkeld formuleren. Een goede wetenschappelijke tekst is juist prettig te lezen en helder geformuleerd in een wetenschappelijke (zakelijke) stijl. Deze wetenschappelijke stijl is een schrijftaal, dat wil zeggen dat je veel preciezer moet formuleren dan dat je zou doen in spreektaal. De overtuigingskracht van je tekst staat of valt bij het taalgebruik. Besteed hier veel aandacht aan. Er zijn formele eisen waaraan een paper bij kunstgeschiedenis moet voldoen.- Correct; Zorg dat een paper absoluut geen spel- stijl- of grammaticafouten bevat.
- Zorgvuldig; Zorg dat je heel precies opschrijft wat je bedoelt. Specificeer onduidelijke termen als 'dingen' en 'invloed' waar mogelijk.
- Onpersoonlijk; Wees zorgvuldig met het gebruik van 'ik'. De schrijver van een wetenschappelijke tekst blijft over het algemeen anoniem tenzij je ergens heel duidelijk je eigen mening weergeeft.
- Zakelijk; Formuleer efficiënt. Het hoofddoel van je wetenschappelijke tekst is je lezer overtuigen van je argument.
- Tot slot; lees je teksten regelmatig terug op papier en wees kritisch op stijl, structuur en argumentatie. Laat een medestudent je paper nalezen en verzoek hem om kritisch te zijn op de inhoud en de vorm.
- De titelpagina:
º titel
º eventueel ondertitel
º naam van het vak
º naam van de docent
º opleiding
º Universiteit van Amsterdam
º datum van voltooiing
º aantal woorden
º naam auteur
º studentnummer, e-mailadres en telefoonnummer
- Inhoudsopgave (mag bij kortere papers achterwege worden gelaten).
- Tekst (Inleiding, betoog, conclusie)
- Literatuurlijst
- Afbeeldingenlijst - Wanneer gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen of figuren moet ook hiervan de herkomst verantwoord worden. Deze dient achter in het werkstuk te worden opgenomen volgens bepaalde richtlijnen. Hierin staan gegevens over de naam van de maker, de datum en een verwijzing naar de bron waaruit de afbeelding is opgenomen. Zie hiervoor ook de pdf annotatievoorbeelden.
Vormgeving:
Alinea's Een alinea wordt gevormd door meerdere zinnen die inhoudelijk bij elkaar horen. Sluit een alinea af door een harde return en gebruik een tab aan het begin van de nieuwe regels van de volgende alinea. Meerdere alinea's vormen een paragraaf. Sluit een paragraaf af met een witregel. Spring niet in na een witregel, bij de eerste alinea op een pagina of bij de eerste alinea na een kopje. Kopjes Maak kopjes vet of onderstreep ze. Hanteer daarbij een consistent systeem, waarbij het onderscheid tussen hoofdstuktitels en paragraaftitels duidelijk is. Achter een kopje volgt nooit een punt of dubbele punt. Let op, een kort paper kent geen hoofdstukken maar enkel paragrafen. In een langer werkstuk, bijvoorbeeld een scriptie kan wel met hoofdstukken worden gewerkt. Citaten Wanneer een voorbeeld of een citaat kort is, plaats je het –tussen enkele aanhalingstekens– in de lopende tekst. Maak voor langere voorbeelden of citaten (meer dan drie regels) gebruik van blokcitaten. Spring een tabstop in en gebruik een enkele regelafstand. De tekst mag cursief worden geplaatst. Laat boven en onder het ingesprongen citaat één regel wit. Bij een dergelijk ingesprongen tekstblok hoeft het citaat niet tussen aanhalingstekens te staan.Een citaat is een letterlijke overname van de brontekst. Schrijf- of spelfouten in een citaat corrigeer je daarom meestal niet. Indien de fouten wel gecorrigeerd worden, dan kan dit in een aparte noot worden vermeld. Als je stukken uit een citaat weg laat gebruik je vierkante haken en puntjes [...] om dit weer te geven.
Citaten in het Frans, Duits of Engels mogen onvertaald worden weergegeven. Citaten in een andere vreemde taal moeten worden vertaald. De keuze is altijd tussen de oorspronkelijke of de eigen taal. Een citaat van een Franstalig filosoof kan dus bijvoorbeeld nooit in het Engels in je paper terecht komen. Je plaatst deze in de oorspronkelijke taal, het Frans. Maak alleen gebruik van citaten als absoluut nodig. Ze onderbreken je betoog. De voorkeur gaat uit naar het parafraseren van stukken tekst. Verwijs bij een citaat en parafrase altijd naar de bron doormiddel van een voetnoot.
Gebruik van publicaties in een paper
De gedachtegang van andere auteurs kan je op twee verschillende wijzen opnemen in een paper: door citeren en parafraseren. De voorkeur gaat uit naar het parafraseren van opvattingen van andere auteurs. Dit wil zeggen dat je in je eigen woorden navertelt wat je uit een andere wetenschappelijke publicatie hebt overgenomen. Een andere optie is om informatie uit een andere publicatie in jouw tekst op te nemen in een citaat. Een citaat is een letterlijke overname van een stuk tekst. Je plaatst een citaat daarom altijd tussen enkele aanhalingstekens, om te laten zien dat het een letterlijke weergave is van andermans tekst. Maak alleen gebruik van citaten als je echt niet anders kan (bijvoorbeeld bij een definitie van een term die je letterlijk overneemt van een andere auteur). Citaten onderbreken je tekst en gebruik van te veel citaten wekt de indruk dat je de brontekst niet goed begrepen hebt en dus niet in staat ben deze in je eigen woorden te parafraseren. Pas tot slot op dat je niet 'selectief citeert', dat wil zegen, dat je uit een citaat alleen de tekst selecteert die dient ter versterking van jouw argument.Bij een parafrase en een citaat maak je gebruik van de informatie van iemand anders, je moet dus altijd zowel bij een parafrase als een citaat een correcte bronvermelding opnemen. Kennis die behoort tot het publieke domein (bijvoorbeeld Jan van Eyck was een schilder) hoef je overigens niet te verantwoorden door middel van een noot.
Bronvermelding – noten en literatuurlijst en plagiaat
Voor het correct vermelden van een bron maak je gebruik van voet- of eindnoten en van een literatuurlijst. Een noot heeft twee verschillende functies: het verantwoorden van gebruikte bronnen. Voetnoten kunnen daarnaast ook (terughoudend) worden gebruikt voor het geven van informatie die niet in de lopende tekst thuishoort. Een voetnoot plaats je altijd na een leesteken (na de punt van een zin is het meest gebruikelijk). Als je een langer stuk tekst parafraseert uit een andere bron dan vermeld je dit door een noot na de eerste zin van de parafrase, je hoeft dan dus niet achter elke zin een noot te plaatsen. Let er op dat je alle informatie die je ontleent aan andere auteurs verantwoordt door middel van een voetnoot.Aan het einde van je paper neem je vervolgens een literatuurlijst (dus geen bibliografie, zie hiervoor 2.1) op. Hierin neem je alle bronnen die je in je tekst hebt gebruikt (dus waar je naar hebt geannoteerd) op. Bronnen die je tijdens je onderzoek hebt gebruikt maar waarvan je in de tekst geen gebruik hebt gemaakt worden uitdrukkelijk niet opgenomen in de literatuurlijst. Boeken en tijdschriftartikelen neem je samen (dus niet in twee losse kopjes) op in de literatuurlijst. Je ordent deze op alfabet (auteursnaam). Primaire bronnen zoals archiefstukken, websites etc. neem je wel op onder een apart kopje. Er zijn afspraken gemaakt over hoe een literatuurlijst en verwijzingen naar literatuur in voetnoten er uit moet zien. De belangrijkste afspraak is dat je annotatie consequent moet zijn. Je verwijst in je hele paper op dezelfde wijze naar gebruikte literatuur. Slordigheden hierin worden niet getolereerd. Je lezer zal in dat geval aannemen dat je ook niet netjes bent omgegaan met het gebruik van andermans gedachtegoed. De verdenking van plagiaat, een wetenschappelijke doodzonde, ligt dan op de loer. Onderstaand is de definitie van de UvA van plagiaat opgenomen. Sancties op het plegen van plagiaat zijn streng. Je docent is verplicht aangifte te doen bij de examencommissie, die vervolgens in ernstige gevallen kan besluiten tot uitsluiting van de studie.
- Het gebruikmaken dan wel overnemen van andermans teksten, gegevens of ideeën zonder volledige en correcte bronvermelding;
- Het niet duidelijk aangeven in de tekst, bijvoorbeeld via aanhalingstekens of een bepaalde vormgeving, dat letterlijke of bijna letterlijke citaten in het werk werden overgenomen;
- Onjuist parafraseren: een omschrijving geven met andere woorden van de inhoud van andermans teksten zonder voldoende bronverwijzingen;
- Het overnemen van beeld-, geluids- of testmateriaal, software en programmacodes van anderen zonder verwijzing en zodoende laten doorgaan voor eigen werk;
- Het indienen van een eerder ingediende of daarmee vergelijkbare tekst voor opdrachten van andere opleidingsonderdelen;
- Het overnemen van werk van medestudenten en dit laten doorgaan voor eigen werk;
- Het indienen van werkstukken die verworven zijn van een commerciële instelling of die (al dan niet tegen betaling) door iemand anders zijn geschreven.
Juiste bronvermelding
Elk vakgebied heeft haar eigen afspraken over de wijze van annoteren: de bibliografische conventies. Een literatuurverwijzing (in een noot of literatuurlijst) bestaat uit drie basisonderdelen; auteursnamen, titel van het werk of de bron, informatie over tijd en plaats van de publicatie. Deze elementen worden van elkaar gescheiden door een leesteken. De opleiding kunstgeschiedenis maakt voor verwijzingen gebruik van de Chicago Manual of Style. Maak dus voor verwijzingen in je paper gebruik van deze stijl. Onderstaand zijn in een pdf korte tips en voorbeelden van het annoteren volgens de CMS stijl opgenomen.Let bij het annoteren op de onderstaande punten:
- Paginanummers; alleen nummers zonder p. of pp. ervoor.
- Als een noot vaker wordt herhaald, gebruik dan de verkorte versie van de noot.
- Let op: de annotatie van een voetnoot verschilt van die in de literatuurlijst.
- Verwijs in de noot met een paginanummer naar de relevante passage in de bron. In de literatuurlijst geef je de paginanummers van het hele hoofdstuk of artikel.
- De literatuurlijst wordt gesorteerd op alfabet (achternaam auteur). Maak alleen onderscheid tussen primaire (ongepubliceerde) en secundaire bronnen.
Zie in de onderstaande pdf voor de meest voorkomende publicaties. Staat jouw publicatie er niet tussen. Kijk dan voor meer voorbeelden op de website van de Chicago Manual of Style (alleen te bezoeken op netwerk UvA) of op: OWL Dit is website met informatie over de meest gebruikte citeerstijlen.
Annotatievoorbeelden